Vanaf het begin van de lente, of beter: de maanden die we normaliter aanduiden met lente, heb ik zonder bezwaard geweten bezoekjes aan de sportschool rustig kunnen laten schieten. Ik kreeg namelijk in het gewone dagelijkse leven al meer lichaamsbeweging dan me lief is – en vast ook meer dan gezond is. Vooral omdat er ook nog een fikse portie ergernis aan vast zat.
U weet: wij wonen inmiddels iets langer aan ‘t Zilvermeer dan we in Beijum gewoond hebben. En waar we in Beijum genoten van de speelplek en het groen achter de deur, hier genieten we van water om de woning – althans: aan 2 zijden. Natuurlijk: blauwalg is niet lollig en ook de laatst langs zwemmende muskusrat (?) ontlokt mij geen kirrende geluidjes. En dat kleinzoon nog niet de pootjes onder t gat heeft vind ik ook een rustige gedachte – ik houd ‘m nu nog makkelijk bij en buitenweer was het ook nog niet.
Maar over t algemeen: water om het huis is leuk! Fuut komt op vaste tijden langs (wedden dat ie kan klokkijken?!), nu nog zonder, maar straks met jong op de rug. Zwanen langs mijn waterterras, straks hopelijk ook weer met een sliert jongen; speuren naar de snoek en andere zeer uit de kluiten gewassen vissen; de reigers bekijken terwijl ze een vis werkelijk dwars in de keel hebben zitten en ik overweeg de dierenambulance te bellen; vechtende spetterende eenden – hadden ze maar net als de zwanen voor een vaste partner moeten kiezen, scheelt een hoop gedoe. Kijk, dat die stomme eenden donderjagen in het water en af en toe uitrusten op mijn houten terras beneden: ik vind het best. Maar kennelijk had een van die onnozele beesten dit voorjaar besloten dat het ook erg belangrijk was om rond te banjeren op ons stenen terras direct om de woning. En dat het nog leuker was als dat met een hele kudde gebeurde. Nou kun je denken: laat die beesten, ze doen toch niks. Als dat waar was had ik me in die gedachte kunnen vinden, maar: ze schijten de hele boel onder!
Voor zo’n relatief klein beest komt er een hoop rotzooi uit hoor. Een tochtje vanuit de achterdeur naar de grijze of groene bak werd een gevaarlijke onderneming, slipgevaar alom. En dus zat er niets anders op dan elke keer als ik weer zo’n drijfsijs in mijn ooghoek op zag duiken in de benen te komen, deur open en op eendenjacht. Ik steeds bozer (tig keer per dag dezelfde exercitie en nog pokkenweer ook) en die eenden steeds lankmoediger: in het begin gingen ze al op de vleugels als ik de deur opendeed, na een paar dagen moest ik écht in de achtervolging, mét verbaal geweld. En uiteraard wist ik heus wel dat ik voor lul stond en liep, maar het poepspoor bleef me voldoende motiveren. En overigens nam ook mijn begrip voor de eendenjacht toe, maar dat terzijde. Weken ben ik zo doende geweest, maar het heeft geholpen (denk ik): sinds twee weken zie ik ze alleen nog maar op afstand.
Zwemmend – de eenden dan. O ja : en onderweg naar huis viel er eentje mijn auto aan! Mogelijk een wraakneming voor mijn uitzettingsbeleid, maar of ze daar slim genoeg voor zijn? Nu twijfel ik sinds een week of die eenden wel de stomste schepsels zijn hier – sinds ik ontdekt heb dat de achterbuurman aan de waterrand, waar normaal gesproken een echte reiger te bewonderen valt, een kunstreiger gepoot heeft. En ik dacht nog even dat het dier wel heel erg lang heel erg stil stond…het opzetten van de bril hielp. Maar een kunstreiger langs een sloot?
Sommige mensen zal ik nooit begrijpen, ben ik bang…….